Leven is COMMUNICEREN is Leven De Kracht Van Woorden | Seite 9

3. Syllogismen zijn zinsconstructies van de aard "alle mensen zijn sterfelijk, ik ben een mens, dus ik ben sterfelijk". Zij bieden een waaier van toepassingsmogelijkheden. bv: "ik wil gezond zijn, roken is slecht voor mijn gezondheid, dus ik wil niet roken." Veelal volstaat het de eerste twee elementen naar voor te brengen : de cliënt legt dan zelf wel de nodige associaties ... 4. Dirigerende terloopse opmerkingen instrueren de cliënt onrechtstreeks. Zij richten (= leiden) hem en maken het hem moeilijk terug te komen op deelakkoorden : beweringen van ons die hij stilzwijgend heeft aanvaard door niet te reageren op onze opmerking. Vb: "Ja ?; juist hé !; o.k. ?; begrijpt U ?; U hoeft dat niet te bevestigen; U mag gerust zijn; U mag nu wel gaan 5. Impliciete vragen gaan voorbij aan de feitelijke mogelijkheid tot zeggenschap van de cliënt en doen hem reageren zoals wij dat willen. Ze zijn het doeltreffendst wanneer ze op mekaar gepakt staan. Vb: op de vraag "kan je hier eens naar kijken ?" kan de cliënt in theorie met "ja" of "neen" antwoorden. In praktijk moet hij echter wel kijken. 6. Impliciete opdrachten zijn welbeschouwd geen opdrachten, enkel "bevel-delen" in zinnen die spraakkundig geen bevel inhouden. Door de zinsconstructies die we gebruiken, de manier waarop wij ze uitspreken en het analoog markeren van die zinsdelen door het (autoritair) gedrag dat wij tentoon spreiden (vb door de cliënt strak aan te kijken,toonhoogte en stemvolume te veranderen ...) worden ze onbewust toch als een bevel geïnterpreteerd. Deze techniek laat ons toe indirecte suggesties te doen aan de cliënt en het hem daardoor in elk opzicht moeilijk te maken weerstand te bieden. Volgt er geen reactie van de cliënt, is er nog niks verloren, want er werd hem objectief bekeken niets bevolen, noch gevraagd. Wij onderkennen drie soorten : a/ verhalende zinnen die betrekking hebben op iets of iemand anders, maar waarin de naam van de cliënt opgenomen wordt nà een hulpwerkwoord als kunnen, mogen, moeten of na een voorwaardelijke wijs (zou kunnen, mogen ...) en direct voor het als opdracht bedoelde zinsdeel (veelal een werkwoord : zien, begrijpen, ...). b/ zinnen waarin iemand direkt of indirekt aangehaald wordt of waarin een al dan niet bestaande referentiepersoon (typekeuze in functie van de opdracht : vb "een dokter die X kocht ..." is heel wat anders dan "een jongeman die ...") of gebeurtenis opgenomen wordt als bevestiging, waarschuwing, aanbeveling ... c/ Zinnen ingeleid door : "het kan zijn", "het is mogelijk", "het is ondenkbaar", "het is (niet) nodig" ... Vb: Het is mogelijk, Fred, dat U nu toch de voorkeur geeft aan ...