Voorwoord
Om meerdere redenen is de tijd is aangebroken om de geschiedenis van de Interne Geneeskunde in Maastricht te schrijven. Vroeg in de geschiedenis van de interne geneeskunde in Nederland, in 1910, werkte de eerste internist Overbosch in Maastricht. Over zijn praktijk en de praktijk van de tweede Maastrichtse internist Hintzen zijn veel gegevens bewaard gebleven in de archieven van het Historisch Centrum Limburg. De eerste hoofdstukken van dit boek geven een beeld van de internistenpraktijk honderd jaar geleden. Tuberculose, difterie, pneumonie en chlorosis waren de interne ziektebeelden die met zeer beperkte middelen behandeld werden. Visite per koets aan huis doorbrak de vrijwel zevendaagse dienst van de internisten Zestig jaar later, na de vestiging van de Rijksuniversiteit Limburg, maakte de interne geneeskunde een boeiende en ook moeizame periode door op weg naar de academisering. De lange aanloop en de uiteindelijke overgang van een perifere internistenpraktijk naar een universitaire afdeling vormen een spannend verhaal in dit boek.
De keuze van een basisfilosofie van de medische faculteit met probleemgestuurd onderwijs, thematisch( in plaats van disciplinegebonden) onderzoek en generalistische geneeskunde bepaalde voor een groot deel de beginjaren van de geacademiseerde afdeling interne. De koers van de interne werd in 1982 beslist door de keuze van de benoeming van professor Guus Flendrig als hoofd van de academische afdeling interne geneeskunde in Maastricht. Hij koos voor een model van nauwe samenwerking van de algemene interne geneeskunde en de subspecialismen van de interne geneeskunde onder één dak met‘ eenheid én verscheidenheid’ als visie en basisgedachte.
De keuzen van Guus Flendrig bleken een solide basis voor groei en ontwikkeling. In tien jaar tijd groeide de academische interne afdeling die begonnen was met drie hoogleraren en acht internisten uit tot een afdeling met zes werkgroepen, ruim 50 stafleden en een beginnend onderzoekprogramma. Zijn opvolgers( Arie Nieuwenhuijzen Kruseman [ 1994-1996 ], Harry Hillen [ 1996-2003 ], Sjef van der Linden [ ad interim, 2002-2004 ], en Coen Stehouwer [ 2004-heden ]) zetten in wezen het beleid van Flendrig voort, waardoor de afdeling zich kon ontwikkelen tot een volwaardige en complete academische afdeling interne geneeskunde.
De kracht van de samenwerking van de werkgroepen is beschreven in de hoofdstukken over het medisch onderwijs, de specialistenopleiding en de gezamenlijke organisatie van het wetenschappelijk onderzoek. De sterkte van de afzonderlijke werkgroepen bleek te liggen in de ontwikkeling van tertiaire academische patiëntenzorg en in de ontwikkeling van het onderzoek. In de tweede helft van het boek komen de werkgroepen, nu onderafdelingen, volop aan het woord. Daardoor is dit boek niet alleen een geschiedenis maar ook een beschrijving van de huidige interne geneeskunde in Maastricht. Ook nu is eenheid én verscheidenheid de visie van een interne afdeling met 14 hoogleraren, ruim 70 internisten, 60 assistenten in opleiding, ieder jaar meer dan 10 dissertaties en toppublicaties in internationale tijdschriften. In de patiëntenzorg van het academisch ziekenhuis Maastricht en in het medisch onderwijs van de FHML is de interne geneeskunde een centraal moederspecialisme.
Het werd tijd om de geschiedenis van honderd jaar interne geneeskunde en dertig jaar academische interne geneeskunde te beschrijven, ook al omdat dit boek wordt uitgegeven bij de twintigste Flendrig Lecture van de Interne Geneeskunde Maastricht.
Coen Stehouwer Maastricht, 7 november 2014
7