FIB NR4 | Page 31

DE STAD het Park nog een fractie statiger geweest in plaats van met de neus in de richting van betrekkelijk niemandsland. Het had vanaf het achterdek een majestueus uitzicht geboden op de bruggen en de Wilhelminatorens. Nu kijkt men vanaf het achterdek de stad in. Maar er zijn locaties die veel onbehaaglijker vragen oproepen. Als de oevers van de Maas de siertuinen van de stad zijn, waarom bouwt men dan op het Noordere iland reguliere portiekwoningen die aanleunen tegen de pracht van de historie? Net als áan de Aelbrechtskolk is dat een roekeloze misser. Raar, zo niet zelfs verwerpelijk, is bovendien dat de toren van het Gemeentelijk Havenbedrijf op het meest juwelen puntje van de stad kon worden gebouwd. De zelfgenoegzaamheid van de plaatselijke overheid heeft hier wel een erg eenvoudig kontje gehad. Ook de nieuwe justitietoren heeft een havenuitzicht cadeau gekregen waarbij men zich kan afvragen of dat niet beter besteed had kunnen worden. En wat doet een Belastinggebouw op die geslaagde Laan van Zuid? De Kamer van Koophandel naast Zadkine? Wat doen in het algemeen kantoorgebouwen en bankfabrieken op toplocaties? FEODAAL GERITSEL Dezelfde artistieke rondbollige schoonheid van die toren van het GHR, die het oude pand van de Holland Amerika Lijn bovendien wegdrukt en overschaduwt, had ook een woontoren kunnen zijn. Zou economisch meer verantwoord zijn geweest. De zwaartekracht van de haven had zich allang naar zee verplaatst toen de eerste tekeningen voor de toren werden gemaakt. Achteraf gezien toch tamelijk oud feodaal geritsel om met de wetenschap dat de haven van Rotterdam in werkelijkheid kilometers ver van het stadshart verwijderd is - zo’n topic te claimen. Wie geen idee heeft hoe vroeger het centrum er uit zag, krijgt in de Oude Binnenweg de herinnering cadeau In de tijd dat Rotterdam nog zwaar in opbouw zat, werkte de uitvoerende ambtenarij van het Ontwikkelings- en Havenbedrijf vrij anoniem aan het Marconiplein. Niet ver van waar ooit Kitje Kool stond, het standbeeldje van de simpele kolenjongen van de gebroeders Van Eijsden. De puissant rijk geworden Rotterdammer Bram van Leeuwen (alias de Prins van Lignac, Nederlands Talen Instituut, Lekturama) refereerde er vanaf zijn jacht in de Middellandse Zee in elk interview aan. Zolang de ambtenaren van de twee machtigste stadsorganen nog wisten wie Kitje Kool en Bram van Leeuwen waren, zat het goed met het juiste gevoel voor de stad. Maar alles werd anders toen gaandeweg, bijna onontkoombaar, de nieuw afgestudeerde gemeentelijke stafbeslissers die hun jeugd in Katwijk of Nieuwkoop hadden doorgebracht zich hier als outsiders 29