DE STAD
Geen idee wie applaudisseert en wie niet, want de dagbladen staan
onder toezicht en hoewel de bezetting nog maar een maand
handen en voeten heeft, faciliteert een onzichtbaar netwerk
controle- en identificatiesystemen, waarover GEB-controleur
Koos de Wit in zijn dagboek schrijft: ‘Vernam intern eenigen
ponteneurskribbigheid wie aan de top wel en wie niet ten stadhuizen mocht. Peil zakt; onderling wantrouwen groeit.’
Maar dan wordt het 7 juli en is er wel gezond applaus. Het is de dag
van de opening van het noordelijk deel van de nieuwe Diergaarde
aan de sjieke Van Aerssenlaan in Blijdorp. In feite het eerste
aantoonbare monument van herrijzend Rotterdam, ook al waren de
fundamenten al gelegd voordat de oude dierentuin aan de
Kruiskade door de eerste waarschuwingsbommen (12 mei)
beschadigd werd.
De tien miljoen gulden voor het herstel van het brandgebied steekt
DE ST. LAURENSKERK IN DE ZOMER VAN 1940
AAD VAN DER STRUIJS / OUD ROTTERDAM
van kunstenaars en musici. Twee schouwburgen zijn
met de grond gelijk gemaakt. ‘Het kan toch niet zo zijn’,
vindt Eduard Flipse, ‘dat juist in tijden van verwarring
muziek het kind van de rekening wordt.’
Dus overal waar de dirigent van het Rotterdams Philharmonisch
Orkest zijn kans schoon ziet, plaatst hij zijn promo’s op weg naar
een globaal herstel. Maar net als de sportclubs moet ook hij eerst
tellen wie van zijn orkestleden nog leven, wie weer zijn gesignaleerd dan wel gedemobiliseerd. ‘Nu de eerste indrukken verwerkt
zijn, zal de behoefte aan cultureel voedsel zich doen gevoelen,
voedsel dat op zijn tijd den Rotterdammer zal moeten sterken voor
den noesten arbeid die hem wacht. En juist de kunst die hem dit
voedsel zal moeten bereiden, ziet zich nu voor schier onmogelijke
problemen geplaatst.’ Flipse scant de schade: zonder concertzaal,
zonder partitheek, zonder instrumenten en zonder lessenaars? Zijn
wederopbouw begint in de Nenijtohal.
TEKENTAFELS
Tien miljoen gulden is er beschikbaar voor de complete restauratie
van de binnenstad van Rotterdam, die aan twee gescheiden
tekentafels wordt voorbereid. Het bedrag is berekend en vastgesteld door het ministerie van Sociale Aangelegenheden en de
manke Arthur Seys Inquart, de Duitse rijkscommissaris van
Nederland, komt het op 21 juni 1940 hoogstpersoonlijk ‘s morgens
op het stadhuis in Rotterdam bekend maken voordat hij er zijn
eerste rede houdt. Uiteraard geen woord van schaamte over de
Apocalyps die hij in de verte voor het eerst met eigen ogen ziet,
slechts het verwijt dat de Nederlandse strijdkrachten na 10 mei
eerder hadden moeten capituleren.
Alle klassieke dagbladen publiceren zijn oratie, waarin hij Rotterdam ziet als “een symbool van dezen tijd, maar dat uit het harden
gebeuren een nog schoonere en nog krachtiger vormgeving
geboren wordt F