121
toonde Marianne Smit, die vanaf 1974 zijn levensgezel en zijn muze
was, mij veel souvenirs die hij meebracht van bezoeken aan het
buitenland. Het krachtigste souvenir van de dood maakte hij zelf in
1971: een draperie van polyester op een houten ondergrond. De
witte draperie suggereert een menselijke figuur. Op dat moment was
de kunstenaar nog intensief bezig met het verwerkingsproces van het
overlijden van zijn moeder, van wie hij veel heeft gehouden.
Beschaving was voor Mathieu Ficheroux een eerste levensbehoefte,
literatuur, filosofie, beeldende kunst. Hij was zeer kritisch ten
opzichte van zijn eigen vak: “Hoe kan ik de vormentaal die ontstaat
binnen mijn creativiteit het beste naar buiten brengen?” Daarom nam
hij in de tweede helft van de jaren zestig afstand van de schilderkunst
en legde zich toe op driedimensionale objecten, enkele series
kubussen met polyester uitstulpsels op de afgesneden zijkanten (in
het najaar van 1967 geëxposeerd in het Stedelijk Museum in
Amsterdam) en wat later een aantal grote polyester lichtobjecten,
waarvan er enkele nu bij galerie Zerp worden getoond.
“BESCHADIGDE” SCHILDERIJEN
Z.T., 1969, 166 X 105,5CM, KUNSTSTOF - LICHT
SPIRITUEEL PROCES
Als jong kunstcriticus was ik in het begin van de jaren zestig diep
onder de indruk van de abstract expressionistische schilderijen met
een hang naar nouvelle figuration van Ficheroux. In Rotterdam stond
dat werk volstrekt op zich. En op eenzame hoogte. Nog altijd vind ik
die doeken hoogtepunten uit zijn carrière. Curieus is dat het er
aanvankelijk niet naar uitzag dat hij zou kiezen voor de autonome
kunst. Op de academie manifesteerde hij zich als een briljante
leerling. Onmiddellijk na zijn eindexamen volgde zijn aanstelling als
docent modefotografie. Die functie vervulde hij vier jaar. Daarna
legde hij zich toe op design, waarbij een succesvolle toekomst lonkte.
Uitgever Cees van Maurik liet destijds een ontwerp van hem zien aan
de toen toonaangevende vormgever Pieter Brattinga. Die was
verrast. ‘Dat kan een heel grote worden’, reageerde hij. Mathieu koos
echter voor de beeldende kunst. Dat heeft geleid tot een spiritueel
proces van vaak hoge kwaliteit.
Nog altijd staat de fantastische tentoonstelling in de Rotterdamsche
Kunstkring in 1964 op mijn netvlies. Op een middag in februari stond
ik met de voorzitter van de Kunstkring Ludo Pieters en NRC-criticus
Cees Doelman voor één van die grote, dun opgebrachte composities,
toen Ludo opeens zei: ‘Niemand geeft aan de dood zo indringend
gestalte als Mathieu.’ Doelman was het met hem eens. Hij was binnen
de kunstkritiek, die in die dagen uitmuntte door kleinburgerlijkheid,
een witte raaf. Bij herhaling heeft hij in zijn krant de kwaliteit van
Ficheroux onderstreept. Mathieu schilderde trage,