32
Bedrijf Rotterdam (OBR), waar zwaar afgestudeerde jonge
ambtenaren uit Katwijk, Leimuiden en Otterlo vanuit hun ramen
uitkijken op de Mathenesserweg maar nog nooit van Kitje Kool, de
daar in de buurt geboren en later genoemde Prins van Lignac en
het vergeten bombardement hebben gehoord. Met als uiteindelijk
gevolg een stad met internationale allure en een geslaagde skyline,
maar die van binnen schaterlachend kil, koud en ongezellig is en
waar je in elk geval anno 2015 nog niet dood gevonden wilt
worden.
In lotsverbondenheid resteert voor de laatste vooroorlogse
Rotterdammers en de babyboomers nu nog slechts de hoop op
transitieprofessor Jan Rotmans, die als dwarsdenker en friskijker
zijn eigen geboortestad een duurzaam watergebied gunt in plaats
van die eeuwige funderingspalen. Hij wil ook vooruit, maar wel naar
het verleden.
‘Oh ja, bijna vergeten, we hebben geen eenen moer meer te vertellen.’
Het is een zin die Koos de Wit in de eerste jaren van de oorlog
voortdurend in zijn aantekeningen herhaalt. Ondanks alle zinderende
plannen die binnen een maand na de hartexplosie de wederopbouw
van Rotterdam ruggensteunen, en soms zelfs souteneren, de
moffen zijn de baas. Men zou het bijna vergeten zijn. In Hoek van
Holland mag vanaf 28 mei 1940 niet meer worden gefotografeerd, zelfs niet worden getekend en in Rotterdam mag
niemand meer na tien uur ’s avonds op straat.
Faas Wilkes, de grootste voetballer die Rotterdam heeft voortgebracht, is in mei 1940 zestien jaar en heeft zich altijd exact weten te
herinneren dat zijn vader op de avond na de capitulatie vanaf zijn
huis aan de Soetendaalseweg een laat bezoek brengt aan zijn zus in
de Hoyledestraat, tweehonderd meter verderop. ‘En toen al, die
avond, nog geen week na het begin van de oorlog, stonden er twee
van die smiechten met hun geweer over hun schouders op de hoek
bij de Bergweg, recht tegenover de ingang van het ziekenhuis. Ik
hoor mijn vader nog zeggen toen hij thuis kwam, ze riepen alleen
maar: schnell, schnell. Hij moest sprinten en hij deed ‘t. Je scheet in
je broek.’
9 juni 1940 (Koos de Wit): ‘M’n shag was op. 23.00 uur. Even naar
Arie gelopen. Woont boven de lorrenboer, op de hoek van de
Woelwijkstraat. Enen sprint over 150 meter. Weer een mof.
Godverdomme, stijf van den zenuwen.’
Het scheldwoord mof is snel ingevoerd in Nederland en zal tot ver
in de jaren zestig als solidaire aanklacht gelden. ‘Het is nu wat
weggeëbd, maar toen ik kind was sprak niemand over Duitsers. In
moffen zat precies de zwaarte van de schurft die je aan ze had’,
legde voetbalanalist Johan Derksen recent nog uit tijdens een
uitzending van RTL7. ‘Het was een automatisme.’ Nacheck leert
trouwens dat ook Koningin Wilhelmina voor radio Oranje de vijand
op die manier betitelt en dat het scheldwoord is afgeleid van Muff
– waarmee de Duitsers in de zeventiende eeuw de streek benoem-
PUINRUIMERS AAN HET WERK OP HET GETROFFEN BLAAK EN HET BEURSPLEIN.
COLLECTIE STADSARCHIEF ROTTERDAM, CATALOGUSNUMMER: 1980-5718, FOTOGRAAF: H.F. GRIMEYER