Fib magazine maart | Page 33

DE STAD DE PUINHOOP OP DE HOOGSTRAAT tijdperk van vóór het bombardement komt tot de ontdekking dat ook de vroegere stadsbesturen geregeld geboden mogelijkheden hebben aangegrepen om de verkrotting van de binnenstad tegen te gaan. Tientallen oude sierlijke bruggetjes waren al gesloopt en watertjes gedempt voordat het noodlot op 14 mei 1940 toesloeg. Om de Coolsingel terug te zien als Coolvest met een molen en een vischmarkt precies op de plaats waar in 1917 het huidige stadhuis werd gebouwd, men mocht bijna willen dat het nog zo was. In het dagboek van Koos de Wit staat een nijdige verklarende passage die hij optekent wanneer hij op 17 mei 1940 geraadpleegd wordt bij het tekentafeloverleg voor een uitbreiding van de nieuwe beurs aan de Coolsingel met één verdieping en vijftig kantoren erbij. ‘Vernomen’, schrijft hij, ‘dat met het puin zelfs nu den volleedige Schiekade zal worden gedempt. Het moet eenen nieuwe rechtstreekse route worden naar den binnenstad en den beurs. Ze spraken voortdurend over eindelijk. Eenen blijheid over eenen modernen stad. Maar om mij heen hoorde ik louter dialect.’ Een paar maanden later is het zover. Eerst lag de Schie in Rotterdam, thans ligt Rotterdam in de Schie. JAN GEERTSEMA / OUD ROTTERDAM neef Karel Paul van der Mandele (Rotterdamsche Bank) flyeren. Drie golden boys. Wel dissidenten. Terwijl Witteveen zich daarna jarenlang een ongeluk tekent aan een nieuwe stad waarin hij de herkenning van vroeger wil mixen met een fractie meer ruimte gaat in 1944 alles weer de prullenbak in. De machtselite heeft gewonnen. De kranten in 1944 melden in dit verband nog enkele opmerkelijke trivia. De gedesillusioneerde Witteveen, ex-doctor honoris causa aan de TH in Delft en Danzig, wordt door de Duitsers geïnterneerd en Van der Leeuw, die kort voor de oorlog gepromoveerd is tot doctor in de psychiatrie en vanaf die tijd medewerker is in Maasoord (wat voor Rotterdammers “het gekkenhuis” is), wordt zelf de De voortzetting en verfijning van de wederopbouw verloopt in latere jaren vrij emotieloos tijdelijk opvolger van Witteveen en introduceert Cornelis van Traa, een modernist. Er refereren trouwens meer krantenartikelen in de oorlogsjaren aan de kennelijk heersende opinie bij de bank- en havenjongens, dat de ouwe stad langzamerhand toch toe was aan een progressieve make-over. Zelfs het woord “mooier” valt. ‘Bommen zijn eigenlijk de beste vrienden van de planologen. Zodra de sirenes ophouden verschijnen ze als gieren boven de vlaktes’, zegt historicus Hans van der Pauw. Toch gaat die vlieger in Rotterdam niet helemaal op. Want wie nog eens grondig bladert in het zwartwitte beeldarchief van het Witteveen is een adept van burgemeester Pieter J. Oud, geschiedschrijver. Niet conservatief gruwelen ze samen wel van een nieuwe kantorenstad met lompe baksteenblokken. Ze willen ruimere woningen (plus lavet), maar ze moeten architectonisch wel op de oude lijken. Kantoren en depots ook. Het volume mag hoger, maar er is in hun ogen wel een grens. De fabriek van Van Nelle vinden ze grappig afwijkend en een schoolvoorbeeld van het Nieuwe Bouwen, maar zonder te zeggen zijn ze blij dat die solo in de polder staat. Hoe houden ze de snelle andersdenkende kooplui koest? Ineens, eureka. Witteveen tekent in de villa van reder Goudriaan aan de ’s Gravenweg de pracht en praal van de nieuwe mobiliteit om de golden boys te paaien. De Schie dicht, de Coolsingel breder, een weids Hofplein, voilà, met een halsoverkop al in het najaar van 1940 wereldkundig gemaakte nieuwe route naar de haven moet de wens van de zakenadel zijn gecoiffeerd. Met andere woorden, op z’n Rotterdams, daarna niet meer zeiken. Forget it. De kritiek houdt aan. Bovendien komt Witteveen ook nog alleen te staan als burgemeester Oud in oktober 1941 door de NSB‘er Gerrit van Burink wordt gekneveld, daarmee in de ogen van Seyss-Inquart voor