DE STAD
DE PUINHOOP OP DE HOOGSTRAAT
tijdperk van vóór het bombardement komt tot de ontdekking dat
ook de vroegere stadsbesturen geregeld geboden mogelijkheden
hebben aangegrepen om de verkrotting van de binnenstad tegen te
gaan. Tientallen oude sierlijke bruggetjes waren al gesloopt en
watertjes gedempt voordat het noodlot op 14 mei 1940 toesloeg.
Om de Coolsingel terug te zien als Coolvest met een molen en een
vischmarkt precies op de plaats waar in 1917 het huidige stadhuis
werd gebouwd, men mocht bijna willen dat het nog zo was.
In het dagboek van Koos de Wit staat een nijdige verklarende
passage die hij optekent wanneer hij op 17 mei 1940 geraadpleegd
wordt bij het tekentafeloverleg voor een uitbreiding van de nieuwe
beurs aan de Coolsingel met één verdieping en vijftig kantoren
erbij. ‘Vernomen’, schrijft hij, ‘dat met het puin zelfs nu den
volleedige Schiekade zal worden gedempt. Het moet eenen nieuwe
rechtstreekse route worden naar den binnenstad en den beurs. Ze
spraken voortdurend over eindelijk. Eenen blijheid over eenen
modernen stad. Maar om mij heen hoorde ik louter dialect.’
Een paar maanden later is het zover.
Eerst lag de Schie in Rotterdam, thans ligt Rotterdam in de Schie.
JAN GEERTSEMA / OUD ROTTERDAM
neef Karel Paul van der Mandele (Rotterdamsche Bank)
flyeren.
Drie golden boys. Wel dissidenten.
Terwijl Witteveen zich daarna jarenlang een ongeluk tekent
aan een nieuwe stad waarin hij de herkenning van vroeger wil
mixen met een fractie meer ruimte gaat in 1944 alles weer de
prullenbak in. De machtselite heeft gewonnen.
De kranten in 1944 melden in dit verband nog enkele opmerkelijke
trivia. De gedesillusioneerde Witteveen, ex-doctor honoris causa
aan de TH in Delft en Danzig, wordt door de Duitsers geïnterneerd
en Van der Leeuw, die kort voor de oorlog gepromoveerd is tot
doctor in de psychiatrie en vanaf die tijd medewerker is in Maasoord (wat voor Rotterdammers “het gekkenhuis” is), wordt zelf de
De voortzetting en
verfijning van de
wederopbouw verloopt
in latere jaren vrij
emotieloos
tijdelijk opvolger van Witteveen en introduceert Cornelis van Traa,
een modernist.
Er refereren trouwens meer krantenartikelen in de oorlogsjaren
aan de kennelijk heersende opinie bij de bank- en havenjongens,
dat de ouwe stad langzamerhand toch toe was aan een progressieve make-over. Zelfs het woord “mooier” valt. ‘Bommen zijn
eigenlijk de beste vrienden van de planologen. Zodra de sirenes
ophouden verschijnen ze als gieren boven de vlaktes’, zegt
historicus Hans van der Pauw.
Toch gaat die vlieger in Rotterdam niet helemaal op. Want wie nog
eens grondig bladert in het zwartwitte beeldarchief van het
Witteveen is een adept van burgemeester Pieter J. Oud, geschiedschrijver. Niet conservatief gruwelen ze samen wel van een nieuwe
kantorenstad met lompe baksteenblokken. Ze willen ruimere
woningen (plus lavet), maar ze moeten architectonisch wel op de
oude lijken. Kantoren en depots ook. Het volume mag hoger, maar
er is in hun ogen wel een grens. De fabriek van Van Nelle vinden ze
grappig afwijkend en een schoolvoorbeeld van het Nieuwe
Bouwen, maar zonder te zeggen zijn ze blij dat die solo in de polder
staat.
Hoe houden ze de snelle andersdenkende kooplui koest?
Ineens, eureka.
Witteveen tekent in de villa van reder Goudriaan aan de ’s
Gravenweg de pracht en praal van de nieuwe mobiliteit om de
golden boys te paaien. De Schie dicht, de Coolsingel breder, een
weids Hofplein, voilà, met een halsoverkop al in het najaar van
1940 wereldkundig gemaakte nieuwe route naar de haven moet de
wens van de zakenadel zijn gecoiffeerd. Met andere woorden, op
z’n Rotterdams, daarna niet meer zeiken.
Forget it.
De kritiek houdt aan. Bovendien komt Witteveen ook nog alleen te
staan als burgemeester Oud in oktober 1941 door de NSB‘er Gerrit
van Burink wordt gekneveld, daarmee in de ogen van Seyss-Inquart voor