Reukvaas in den vorm van een ananas.
Afb. No. 68 en 69. Patroon van een blad: keerz. v. h. Suppl. No.
XXI, Fig. 71. Een steenen of porseleinen kruik, 6½ lood oranje-
gele zephirwol, groene taf, groene naai- of koordzijde, dun
bloemenijzerdraad, fijn touw enz.
Deze gehaakte ananas omkleedt volgens het oorspr. eene kruik 13½ d. hoog, 32 d. in omvang, waaromheen in het midden watten zijn gelegd, om het haakwerk in den vereischten vorm op te vullen.
De kroon van bladeren bestaat uit donkergroene taf. Men begint de ananas, die doorgaande stijf gehaakt moet worden, in het midden
van den vlakken bodem en werkt haar in de rondte over fijn touw met v. st., regelmatig meerderende, tot eene doorsnede van 10 d.; dan
knipt men het
touw af, haakt twee toeren, waarin men het
getal steken tot op 145 of 150 doet toene-
men, en vormt met nog twee toeren v. st.
het dichte puntje dat den bodem omgeeft;
men werkt in den eersten van de twee
toeren in elken vijfden steek 3 steken,
in den tweeden toer in den middelsten
van deze 3 steken, weder telkens 3
steken, overigens in beide toeren
in elken steek 1 steek. Dan begint
het eigenlijke ananaspatroon,
waarvan afb. No. 69 een ge-
deelte in oorspr. grootte voor-
stelt. Dit patr. vormt voor-
uitkomende kokertjes, waar-
van tusschen elk weder
eene kleine schelp zicht-
baar is. Men werkt hier-
voor afwisselend eene schelp en een kokertje op de volgende wijze: gedurig
aan de verkeerde zijde in de achterste lus van de steken van dien toer ste-
kende, die de twee laatste toeren is voorafgegaan, werkt men 5 v. st., zoo-
dat de kleine bogen die door de twee laatste toeren zijn ontstaan naar buiten
voorkomen; keert dan het werk om, en haakt gedurig in den geheelen
steek stekende op de 5 steken terug; in de twee eerste steken in elk 1, in
de derde 3, in de twee laatste in elk 1 v. st., keert weder om en haakt
nogmaals terug: in de 3 eerste en 3 laatste van de 7 steken in elk 1, in
den middelsten 3 v. st. Hiermede is de schelp voltooid. Insgelijks in de
lus die aan de verkeerde zijde van den steek van genoemden toer ligt ste-
kende, werkt men 6 v. st., 9 kett., waarvan men den laatsten aan den
eersten van de 6 v. st. verbindt en nu op dezen in de rondte haakt: eerst
een toer in hetzelfde getal steken, dan nog 3 toeren, waarin men in elk
3 maal mindert; dan knipt men den draad op ongeveer 12 d. lengte af,
haalt hem naar de verkeerde zijde door, bevestigt hem en herhaal van
* af tot aan het einde van den toer. men werkt dus gedurig een schelp
en een kokertje in verband met elkander, er kan tusschen beide 1 steek
van den toer waarop men haakt, worden overgeslagen, zoodat men aan
het einde van den toer 12 schelpen en 12 kokertjes heeft. ― In den vol-
genden toer verzet men het patr., werkt dus elk der schelpen telkens aan
de 9 opzetsteken van de kokertjes, en slaat daarbij gedurig met elk der te ha-
ken 5 v. st. telkens 1 van de 9 steken over. De kokertjes daarentegen moeten
in de achterste lussen van de steken van den eersten toer van de schelpen ge-
haakt worden. Men werkt op deze wijze 17 toeren, evenwel worden in de
drie laatsten hiervan de schelpen als ook de kokertjes een weinig kleiner ge-
werkt, daar men de eersten met slechts 3 steken, de kokertjes met 13 steken
(5 v. st. en 8 kett.) begint. Het getal schelpen en kokertjes van den toer
moeten hetzelfde blijven. Dan volgen er nog vier of vijf toeren, die slechts uit schelpen (kleine zoo als de laatst
beschrevene) bestaan, zoodat men in plaats van de kokertjes gedurig een schelp werkt en dus den draad niet
meer afknipt. Ten einde het werk steviger om de vaas te doen sluiten, werkt men aan de binnenzijde van de
ananas op regelmatige afstanden vier afzonderlijke toeren over het touw, afwisselend 1 of 2
kett. en 1 v. st., laat aan elk van deze toeren een eind touw van ongeveer 6 of 8 d. hangen,
om het naar vereischte te kunnen aanhalen en te zamen te binden. De laatste van de vier toe-
ren moet vlak achter den toer schelpen van den bovenrand komen. Op de spits van het ko-
kertje als ook op den rand van de schelp werkt men eenige steken met zeer fijne zwarte
zijde (zie de afb. No. 69). Eer men het haakwerk over de vaas trekt, werkt men nog een
rand die met de wijdte van den hals overeen moet komen, bestaande uit 4 stijf over
touw gehaakte toeren v. st. en een toer kleine puntjes, op de volgende wijze gewerkt:
* 1 v. st., 3 kett., 1 v. st. in den laatst gehaakten v. st., dan 1 steek van den vor.
toer overslaande, herhaalt men van * af. Men overtrekt nu den bovenrand van de
kruik met groene taf, zoodat deze een
gladden rand vormt, die zich aan het
haakwerk aansluit, en overtrekt dan de vaas met inachtneming van de reeds
voorafgegane aanwijzingen. De stop van
ons model, van hout gedraaid, is 10 d. hoog, van onderen 13 d. in omvang, dien hij tot op 3 d. hoogte behoudt,
loopt dan rondom tot op ½ d. scherp af
en vormt met het overige gedeelte een spitsen kegel. Men overtrekt de stop
eerst met groene taf, die men op de on-
derste vlakte te zamen haalt, en voert dan de bladerenkroon uit. Voor deze
neemt men eerst een rechte strook
papier 80 d. lang, en ruim 5 d.
br., snijdt deze in punten uit,
waarvoor het knippatr. fig.
71 een punt aangeeft; de
open lijn op dit patr.
duidt de hoogte van
den rechten rand, waar tevens de uit-
snijding van de punt
begint aan. Vervol-
gens knipt men een strook taf van dezelf-de lengte en 12 d.
breed, legt op de eene
helft van de breedte
den uitgepunten reep,
langs den buitenrand van de punten een dun ijzerdraad, en
hecht het, de taf me-
om den buitenrand heenloopt, geeft hoewel zeer eenvoudig, aan het
schortje iets liefs en bevalligs. Het spreekt van zelf dat men voor dit
schortje ook wel batist of neteldoek nemen en het of op het hierboven
vermelde wijze of ook wel met een fijn geplooid strookje of iets derge-
lijks kan versieren. Als men het naar de patronen die wij hiervoor
geven heeft geknipt, dan worden de twee hoofdgedeelten van A tot B
en van C tot D aan elkaar genaaid, om het uitsnijdsel van den hals
legt men een smallen, in de rondte langs den buitenkant een breede-
ren zoom, zooals wij dit hebben voorgeteekend; beide deze zoomen
worden op de bovenzijde met den vischgraatsteek bevestigd. Eindelijk
zet men in het armsgat, eveneens gezoomd en op dezelfde wijze ver-
sierd, het evenzoo vervaardigde gedeelte van de mouw; dit laatste
moet met kruis op punt op elkaar, en met E en F op dezelfde letters
van het armsgat sluiten. Het gedeelte dat open blijft, wordt met een
schuin reepje geboord. Eindelijk voorziet
men het schortje, van achteren aan de hoe-
ken van het uitsnijdsel van den hals met
een knoop en eene lus, of met een paar
bandjes; men kan het uitsnijdsel ook
wel met een schuinen reep boren, en
om het schortje dichter te kunnen
toehalen er een trekband doorheen
steken.
Jaquetje met een vest.
Afb. No. 71 en 72. Knippatr.
v. h. jaquetje: voorz. v. h.
Suppl. No. I, Fig. 1―4.
Knippatr. v. h. vest:
No. II, Fig. 5―7.
Het model op de hierbij behoorende gravure, een jaquetje van zwarte
taf, is zoowel wat de snede als het garneersel betreft nieuw en gracieus. De
voorstukken, aan den voorkant rond weggeknipt, zijn aan de punten van
onderen met een gouden kwast versierd, en laten een vestje van witte taf
zien, met vergulde kogelvormige knoopen gesloten, en met goudkoord af-
gezet; het jaquetje wordt hieroverheen met een lus van goudkoord, en
groote zwarte knoopen dichtgemaakt. De schoot van het jaquetje heeft
van achteren in het midden eene split, de panden, met witte taf ge-
voerd, zijn als revers omgeslagen, en met eene ruche van wit taffen lint en met gouden kwasten versierd. De mouwen zijn hoewel het fatsoen anders zeer eenvoudig is op de bovenzijde met drie ingezette doffen van witte taf gegarneerd. Het overige garnituur bestaat uit ruches van
zwart taffen lint 4 d. breed, die er elk met een goudkoordje in het mid-
den op worden gezet, alsook uit rozetten van hetzelfde lint, elk met
een vergulde kogelvormige knoop bevestigd. ― Om dit jaquetje te ver-vaardigen kan men behalve fluweel, ook cotton silk, laken of iets
dergelijks nemen; voor het vest piqué, cachemir of satijn. Voor het ja-quetje heeft men 200 d. stof, 60 d. breed noodig, voor de voorstukken van het vest, 50 d. 55 d. breed. Als men de bovenstof en de voering naar de hierbovengenoemde knippatr. heeft gesneden, dan worden de
gedeelten die bijeen behooren op elkaar geregen, men naait in elk voor-
stuk de borstvouw van kruis tot het dubbele punt in, en zet daarna de ge-deelten van het jaquetje volgens de gelijkluidende letters aan elkaar. De rug
blijft, voor het omslaan der revers in het midden, van den rand van onderen
af tot aan ster open; als men er de revers evenwel niet aan verlangt te ne-
men, dan naait men ook dit gedeelte toer. om den buitenrand van het jaquetje
wordt de voering tegen de bovenstof gezoomd. Heeft men voor de eerste
witte shirting gekozen, dan wordt er in de rondte een schuine reep der bo-
venstof 5 d. breed tegen gezet. Naar de hierboven gegeven aanwijzing en met behulp van de afb. zal men het
garnituur gemakkelijk op het jaquetje kunnen leggen. De twee gedeelten van de mouw naait men van G tot
H, verder van J tot K aaneen, legt aan de binnenzijde van onderen tegen den rand van de mouw een reep der
bovenstof 5 d. breed, garneert haar verder met een ruche, en zet haar dan in het armsgat,
dat eerst met een ingeregen koordje is voorzien; K moet op K van het voorstuk sluiten.
Wenscht men ook de doffen in de mouw te nemen, dan zet men er deze langs de voorge-
teekende gladde lijnen op fig. 4 in. Om het jaquetje te kunnen dichtmaken, voorziet men
beide voorstukken volgens de afb. elk met een knoop, aan de eene wordt eene koordlus
5 d. lang vastgemaakt. ― Voor het vest knipt men naar fig. 5 uit bovenstof en voe-
ring de twee voorstukken, en rekent hierbij op een omslag 3 d. breed voor den zoom
aan den voorkant; voor den rug fig. 6 neemt men alleen voering. Als men de
zoomen in de voorstukken heeft gelegd, dan maakt men in het rechter de voorge-
teekende knoopsgaten, en zet op het linker de daarbij behoorende knoopen. De
voorstukken en de rug worden op den schouder van L tot M, op zijde van N tot
O aan elkaar gezet, de split die open blijft wordt gezoomd, maar de rand van
onderen met een ingeregen koord-
je geboord. Als de twee gedeelten van den kraag naar fig. 7 geknipt aan elkaar zijn genaaid, dan zet men hem, zóó dat hij met punt en ster op dezelfde teekens van het uitsnijdsel valt, aan dit laat-
ste. Langs het uitsnijdsel van den
hals en langs den buitenrand
wordt, om het vestje te voltooien,
een koord gelegd.
Blaasbalg met bor-
duurwerk.
Afb. No. 73. Knip- en borduur-patr., keerz. v. h. Supplem. No. XIX, Fig. 68 en 69. Een blaas-
balg, 30 d. hoog, wit en blauw cachemir, 20 d. bruin fluweelen lint 1½ d. br.; 200 d. blauw, 200 d. bruin wollen band, elk 2 d. br., laken in ponceau, groen, blauw, zandkleur, koordzijde in verschil-
lende kleuren, enz.
Onder de elegante gereedschap-
pen die men vóór den schoorsteen
en bij den haard aantreft om het
vuur de onderhouden, is de blaas-
balg het eenige, die geschikt is
om door de hand der vrouw
versierd te worden. Met
de afb. No. 73 bie-
[2 Januari 1866. 4e Jaargang.] DE GRACIEUSE. 23
No. 70. Nauwtoeloopend schortje voor kinderen.
Knippatr. keerz. v. h. Supplement No. X, Fig. 32―35.
No. 68. Reukvaas in den vorm van eene ananas. Helft v. d. oorspr.
grootte. Knippatr. van een blad: keerz. v. h. Suppl. No. XXI, Fig. 71.
No. 66. Kussentje met amarii om naainaalden glad te maken, in den
vorm van een visch. Verkleind.
Knippatr., keerz. v. h. Supplem. No. XX, Fig. 70.
No. 69. Haaksteek voor de ananas. Oorspr. grootte.
devattende met een rij wijde festonneersteken er op vast. Dan slaat
men de andere helft van de taf er over, zoodat de papieren pun-
ten tusschen de beide stoflagen zijn ingesloten, legt nu langs
de omtrekken van de punten die door het ijzerdraad zijn
aangegeven met groene zijde een rij festonneersteken,
waarbij men het ijzerdraad tevens mede vat en de
taf alzoo verbindt. Daarna knipt men de taf
langs de gefestonneerde punten af en windt
de gepunte strook spiraalvormig om den
kegel van de stop; men begint aan de
punt, bevestigt elke omwinding op de
taf en buigt eindelijk de bladeren
volgens de afb. naar buiten om.
Nauwtoeloo-
pend schortje
voor kinderen.
Afb. No. 70. Knip-
patr., keerz. v. h. Suppl. No. X, Fig.
32―35.
Ons model is uit fijne shirting ver-vaardigd, omdat de-
ze stof als zeer ste-vig, daartoe het best geschikt is; eene rij
vischgraatsteken
van rood garen, die
No. 67. Geknoopt garnituur voor kapers enz.
Knippatr. voorz. v. h. Supplem.: voor het jaquetje No. I, Fig. 1―4; voor het vest No. II, Fig.5―7.
Het doffengarnituur op de mouw is niet volstrekt noodig, maar kan ook weggelaten worden.
No. 71. Jaquette met vest. Voorzijde.
No. 72. Jaquette met vest. Achterzijde.