72 DE GRACIEUSE. [2 April 1867. 5e Jaargang.]
gedraaide zijden franje 2½ d. breed gezet. Elk taschje wordt naar fig. 35 met behulp der afbeelding vervaardigd en dan op het schortje gehecht. Aan de bovenzijde is het schortje tusschen een puntig ceintuur gezet met lustrine en gaas gevoerd, met een ingeregen koordje geboord en met dubbel zijden koord versierd; dit laatste eindigt in een knoop
met een lus, om het schortje te kunnen dichtmaken.
Schortje met een volant “à l’empire.”
Afb. No. 17. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XII, fig. 34.
Een schortje van zwart poult de soie. Dit model, behalve de volant, aan den on-
derrand 23 d. br. en “à l’empire” geplooid, is uit drie schuin toeloopende gedeelten
samengesteld, die naar fig. 23 en 24 bij afb. No. 15 behoorende worden geknipt. Aan
den onderrand is het schortje (58 d. lang) in punten uitgesneden die op den volant lig-
gen. Boven de punten is het gegarneerd met een schuinen reep 3 d. breed aan de beide lange zijden met een reepje satijn zonder inlegkoord geboord, terwijl er langs het midden een reep satijn met kralengalon versierd, op is gelegd. Elk der patten voor de zakjes bestaat uit een schuinen reep 18 d. lang, op dezelfde wijze samengesteld en uit vier punten, zij zijn aan den bovenrand elk met een knoop met kralen versierd, en aan den onderrand met een rozet van 6 bladvormige ge-deelten en een knoop met kralen gevormd. Het garnituur aan den bovenrand van het schortje bestaat uit een schoot, naar fig. 34 langs het midden aaneen geknipt,
met een schuinen reep op de bovenvermelde wijze versierd, verder met kralen grelots omgeven; aldaar is er een ceintuur 3 d. breed, met een reepje
satijn geboord, opgezet.
Fichu van zwart zijden tulle.
Afb. No. 18. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. V, fig. 17 en 18.
Deze fichu van zwart zijden tulle is doorloopend met opgenaaide
kralen en in de rondte met een kant 7 d. breed gegarneerd. Het aanzetten van de laatste is, even als de schoudernaad bedekt met
zwart fluweelen lint dat aan de eene zijde in stompe punten is ge-legd, terwijl men er, steeds op afstanden 3 d. breed, eene dwarse insnijding 1 d. diep in maakt, en de hoeken van het lint hierdoor ontstaan, naar de binnenzijde omvouwt. Om den buitenrand van elke punt zijn lange gitten genaaid; drie soortgelijke kralen zijn straalvormig tusschen elke plooi gehecht (zie de afbeelding). De voorstukken worden aan de voorzijde met een strik van fluweelen
lint 2 d. breed dichtgemaakt; de strik heeft lussen en puntig bij-
geknipte einden, met kralen geborduurd, en met een grelot ver-sierd. Met soortgelijke strikken worden de echarpes van achteren in het midden bij elkaar gehouden. Bij het vervaardigen van de
fichu knipt men van effen tulle in eene dubbele laag stof naar fig. 17
twee gedeelten, naar fig. 18 een gedeelte langs het midden aaneen. Hierna
naait men fig. 17 en 18 volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar en
zet om de fichu tot dusverre voltooid, het garnituur.
Coiffure van blauw fluweel en waspaarlen.
Afb. No. 19. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. X, fig. 31 en 32.
De bestanddeelen van de coiffure No. 19 zijn: blauw fluweel, kleine en
groote waspaarlen, zijden tulle en blauw moirélint 2 d. breed.
Bij het vervaardigen van de coiffure knipt men den fond naar fig. 31 van stijve witte tulle en legt er langs den buitenrand laiton om. Men knipt vervolgens van fluweel naar fig. 32 een gedeelte, rimpelt het langs den buitenrand zoodanig in, dat het denzelf-den omvang van den fond verkrijgt en hecht het op den laatste, door de randen van het fluweel aan de verkeerde zijde dicht langs den buitenrand op den fond te naaien. Nu versiert men het fluweel doorloopend met groote waspaarlen, waarbij men de
stof zoodanig op den bodem bevestigt dat er zich op de eerste kleine ongelijke doffen vertoonen, ongeveer op de wijze als door de gekronkelde lijnen op fig. 32 is aangewezen. De bodem wordt ten einde aldaar de steken en de inslagen van de naden te bedek-ken met wit lustrine gevoerd, het fluweel langs den buitenrand afgesloten met een snoer kleine waspaarlen, verder met 1½ d. tusschenruimte, met grelots van waspaarlen. Om de coiffure te voltooien heeft men verder 2 echarpes van zijden tulle noodig elk 80 d. lang en 30 d. breed; een eind ongeveer 24 d. lang wordt door er viervoudige plooien in te leggen tot op 6 duim breedte teruggebracht, waarna zij op de plaats met “aanzetten
van de echarpes” aangeduid aan den fond worden ge-zet. Ongeveer 24 d. van het aanzetten af, worden de echarpes gekruist met eenige steekjes vastgehecht, en schijnbaar door middel van eene agraffe met gre-lots, van groote en kleine waspaarlen, bij elkaar gehouden. Bovendien zet men er twee einden van het bovenvermelde moirélint 105 d. lang aan, er wordt ongeveer 18 d. van het aanzetten af een strik in ge-legd, zij blijven verder los afhangen. De coiffure wordt voltooid met slingers en rijen van kleine en
groote waspaarlen.
Diadeem van zwart fluweel en gitten.
Afb. No. 20 en 21. Knippatr. keerz. v. h. Suppl.
No. XV, fig. 38.
Dit diadeem is van voren in het midden versierd met eene touffe van vier bladeren van gitten. Bij het vervaardigen knipt men den grondvorm van zwarte
te doen uitkomen, dan kan men in plaats van zwart, gekleurd lint voor de strikken nemen en dit ook onder het kralengalon leggen. Fig. 14 tot 16
geven het knippatroon voor de blouse. Naar fig. 14 moet men de beide voor-stukken snijden en bij elk aan den voorrand op een omslag 2 d. breed rekenen, naar fig. 15 den rug, naar fig. 16 de mouwen langs de dunne lijn in het mid-den aaneen, voor de onderste helft moet men op de afwijkende lijnen letten. Als elk der voorstukken met de borstplooien is voorzien en de rand van voren
omgezoomd, dan legt men er even als op den rug, naar aanwijzing op de knippatronen, dubbele reepen tulle 2 d. breed in den vorm van plooien op, en hecht ze langs het midden met een eind kralengalon op de blouse. Nu wor-den de rug en de voorstukken met een dubbelen naad aan elkaar gezet, men bedekt den schoudernaad met een tullen reep zooals hierboven is vermeld, en zet den onderrand van de blouse tusschen de dubbele stof van een boord 4 d. breed. Men naait nu de mouw van 29 tot 30, en van 31 tot 32 aan elkaar, boort den onderrand met lint, garneert haar met twee rijen kant door er langs de voorgeteekende gladde lijnen twee kanten elk 2 d. breed, met de rechte randen tegen elkaar gekeerd op te naaien, waarna men het aanzetten met kralengalon bedekt, met de bovenste rij wordt tevens eene kant 7 d. breed naar boven gericht, bevestigd. Als men de mouw in het armsgat zet, dan
moet de bovenste helft naar de wijdte van het armsgat een weinig wor-
den ingehaald. Nu legt men er het garnituur in den vorm van een
fichu op, door langs de buitenste der gladde lijnen op fig. 14 en 15 aan-gegeven en tot afsluiting van de nagebootste plooien, een kant 2 d. br.
naar boven en een 7 d. breed naar beneden gericht te naaien ― dus met
de rechte randen tegen elkaargekeerd; ― het aanzetten wordt met kralengalon bedekt, het uitsnijdsel van den hals met lint ge-boord, men garneert de blouse aldaar even als de voorrand van het rechter voorstuk met kant 2 d. breed tegen elkaar gekeerd en met kralengalon. Van voren aan het uitsnijdsel van den hals hecht men een strik, van achteren in het midden twee lussen, met langere of kortere einden, op elken schouder onder de breede kant 3 lussen en 2 korte einden van moirélint 2 d. breed. Om de blouse dicht te maken voorziet men haar met kleine zwarte knoopjes en gefestonneerde lussen, de laatsten zijn er
onder den zoom aan het rechter voorstuk opgehecht.
Nauwtoeloopend schortje.
Afb. No. 15. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VII,
fig. 23―26.
Dit nauwtoeloopende schortje van zwart mohair is aan den
onderrand in schelpen uitgesneden, met zwart persaan ½ d. breed geboord, en met twee rijen veterband, met kralen versierd, gegarneerd. Het garnituur komt ook voor op de patten van de zakjes eveneens met schelpen uitgesneden, en op den schoot; tegen den binnenkant van den laatsten is tevens een grelot franje 2 d. breed gezet. Bij het vervaardigen van het schortje knipt men van de bovengenoemde stof naar fig. 23 een gedeelte langs het midden aaneen
naar elk der fig. 24 en 25 twee gedeelten, naar fig. 26 het garnituur in den vorm van een schoot, naar het laatste figuur bovendien een gedeelte van zwart lustrine voor voering. Bij het uitvoeren van de twee naden die fig. 23 en 24 met elkaar verbin-den moet men op de split voor het zakje die van 12 tot 13 open blijft letten. Als men tegen de beide lange zijden en den onderrand van het schortje, een reep lustrine 4 d. breed heeft gezet, dan versiert men den rand zooals wij vermeld hebben, met boordsel en met het garnituur van veterband. Hier-op zet men aan de randen van elke split een zakje van lustrine en hecht er volgens de overeenstem-mende cijfers de patten op, die vooraf met gazen voering, boordsel en veterband zijn voorzien. In den bovenrand van het schortje legt men, door elk kruis op punt te hechten twee kleine plooien en ver-bindt dan het schortje met het garnituur van den schoot; dit laatste moet natuurlijk vooraf volgens onze vroegere aanwijzing en naar de afbeelding ver-vaardigd worden. De afgeknipte randen aan de bo-venzijde van het schortje worden geboord met een smal reepje persaan. Als het schortje tot dusverre is voltooid dan wordt er een ceintuur opgezet van mohair en stijf gaas, 4 d. breed en naar de wijdte van de taille en wel zoodanig dat de onderste lange rand van de ceintuur, ½ duim breed los over het schortje ligt en het puntig bijgeknipte eind 8 d. over den linkerzijrand komt. Het schortje wordt
met haken en oogen dichtgemaakt.
Schortje “à dents.”
Afb. No. 16. Knippatr. keerz. v. h. Supplem.
No. XIII, fig. 35.
Dit schortje van zwarte taf 76 d. lang en 79 d. breed, is aan den onderrand hol uitgeknipt en aldaar met vier schuine reepen van dezelfde stof gegar-
neerd. Deze schuine reepen zijn 1 d. breed, langs het midden met veterband een stroohalm breed, met opgenaaide kralen versierd, en worden telkens met 1 d. tusschenruimte op het schortje genaaid. Aan de verkeerde zijde is tegen den onderrand een
No. 14. Blouse van zwarte tulle. Knippatr. voorz. van het
Supplem. No. IV, fig. 14―16.
No. 15. Nauwtoeloopend schortje. Knippatr. keerz. van het Suppl.
No. VII, fig. 23―26.
No. 18. Fichu van zwart zijden tulle. Knippatr. voorz. van
het Suppl. No. V, fig. 17 en 18.
No. 16. Schortje “à dents.” Knippatr. keerz. van het
Supplem. No. XIII, fig. 35.
No. 17. Schortje met een volant “à l'empire.”
Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XII, fig. 34.