De Gracieuse 14 November 1865 | Page 10

zijn doorgestikt, van E tot F en van G tot H aan elkaar,

boort haar aan den rand van onderen met een ingeregen koordje, en zet de mouw daarna in het armsgat, zóó dat

H op H van het voorstuk valt. De twee helften van de

pelerine worden van J tot punt met elkaâr verbonden,

men naait op elken schouder de plooi van het dubbele punt tot kruis in en boort de pelerine in de rondte. Als ook de

kraag is vervaardigd dan wordt hij volgens de gelijklui-

dende letters op de pelerine gehecht, en deze beide gedeel-

ten daarna mede volgens dezelfde teekens met een ingeregen koordje aan het uitsnijdsel van den hals gezet. Men voor-

ziet den rug van den mantel zooals wij dit hebben voortge-

teekend met een schuif, waardoor men kruiselings twee

taffen linten elk 50 d. lang steekt, om den mantel alzoo

om de taille te kunnen toehalen. Om den mantel te kunnen

dicht maken wordt de voorkant van het rechter voorstuk

met parelmoeren knoopen, het linker met de noodige lus-

sen voorzien, die er aan de binnenzijde aangenaaid moeten worden. Bovendien hecht men op de bovenzijde van den

mantel in het midden van den rug eene ceintuur, 4 d.

breed, die met stijf gaas en voering voorzien, gebord en

door middel van haken en oogen gesloten wordt.

Paletot voor meisjes van 3―5 jaar.

Afb. No. 54. Knipp., keerz. v. h. Suppl. No. VI, Fig. 29―32.

Het fraaie, maar toch eenvoudige belegsel op dezen pa-

letot, verhoogt de sierlijkheid van dit model, dat uit licht lilasgrijs fluweel is vervaardigd. Het garnituur bestaat uit

patten van de stof van den paletot die elk aan het eene

eind afgerond en in schelpen zijn uitgesneden en overigens met zwart zijden soutache en zwarte kralen zijn versierd. De buitenrand van den paletot is met eene rij stiksteken met zwarte zijde bevestigd. Bij het vervaardigen van dit

model moet men naar fig. 29 de twee voorstukken knip-

pen, naar de fig.

30 en 31 den

rug en den kraag

aaneen, de dunne

lijn geeft het

midden aan; de

mouwen worden naar fig. 32 gesneden, waarbij

men op de afwijkende lijnen voor het uitsnij-

den van het onderste gedeelte moet letten.

Nadat men het linker voorstuk tot aan het

middel met een uitgetanden reep van de-

zelfde stof, die er onder uitkomt, heeft voorzien, worden de rug met de voor-stukken van L tot M en van N tot O volgens de overeenstemmende teekens met elkaar verbonden, het omhoogstaande

kraagje dat aan den bovenkant is uitge-

schelpt zoo als wij dit hebben voor-geteekend en volgens de afbeelding met soutache en kralen is versierd, wordt

er van ster tot punt opgezet. De zwart zijden voering van het kraagje dient tegelijkertijd om den naad waarmede het op den paletot is genaaid te bedekken.

Als de gedeelten van de mouw van P

tot Q en van R tot S met elkaar zijn verbonden, dan stikt men den rand van de mouw naar binnen om, legt er een schuinen reep zwarte taf 4 d. breed te-

gen, voert er het pattengarnituur op

uit, en zet daarna de mouw in het arms-

gat, waarbij S op dezelfde letter van

het voorstuk moet vallen. Eindelijk legt

men in den buitenrand van den paletot een zoom en bevestigt hem met stiksteken, terwijl er aan de

binnenzijde een reep zwarte taf 3 d. breed tegen wordt genaaid, waarna men er volgens de afbeel-

ding en naar aanwijzing op de knippatronen het garnituur oplegt. Om den paletot te kunnen dicht maken voorziet men hem aan den voorkant langs den reep dier er onderuit komt, met lussen en de

noodige haken.

Wollen handschoen met manchette. (Brei- en haakwerk.)

Afb. No. 55. 2½ lood witte zephirwol, lichtblauwe filozelle, blauw taffen lint 1½ d. breed, een weinig

smal wit zijden elastiek band.

De meeste van onze abonnées zullen zeker bij ondervinden weten, dat een zoodanige handschoen

in het koude jaargetijde zeer doelmatig is. Bij het uitgaan kan men hem over den lederen handschoen trekken, en hem dus zoowel buiten als in huis tot het warm houden van de handen gebruiken. Het

oorspronkelijke is uiterst smaakvol, niet alleen wat de schikking van het patroon, maar ook wat de

keus der kleuren betreft. Het gedeelte van de hand haakt men met witte wol met v. st. heen en

weder door den geheelen steek stekende; de manchette is in twee verschillende patronen gebreid,

waarvan het eene 3 afzonderlijke rijen gaatjes vormt, die met blauw, in kleine doffen geschikt taffen lint zijn doorregen. Een soortgelijk lint versiert den bo-

ven- en onderrand van het ge-deelte van de hand; drie rijen verzette kruissteken van blauwe-zijde vormen de versiering op de bovenzijde van den hand-schoen. Voor dezen zet men 30 steken op, haakt overeenkom-stig de grootte van de hand 50 tot 60 toeren, naait dan dit gehaakte gedeelte aan de kant-steken van den eersten en den laatsten toer aan elkander, waar-bij men in den naad een split voor den duim moet behouden. Dit gedeelte wordt nu aan den bovenrand met kett. lussen voor-zien, waardoor men later een gom-elastiek bandje en een op de helft van de breedte toege-

vouwen blauw taffen lint haalt. De kett. lussen worden op de volgende wijze uitgevoerd: men haakt in een van de steken van den bovenrand, door de beide bo-venste lussen stekende 1 v. st., neemt in den volgenden steek 1 steek op, werkt de beide op de naald zijnde lussen te zamen af en maakt nu een dubbel op-zetsel van 8 steken. (Er wordt hierbij gedurig in de tweede onderste kettingsteeklus 1 steek opgenomen en met de op de naald zijnde lus te zamen afgewerkt, waardoor een dubbele ketting

of lus gevormd wordt). Den laatsten steek van dit op-

zetsel verbindt men aan de verkeerde zijde van het werk aan den eersten steek, waardoor eene lus ontstaat,

haakt verder 4 kett., laat den laatsten steek hiervan op

de naald en haalt hem naar de rechterzijde van het werk onder beide kett.lussen van den vijfden daaropvolgenden kantsteek door, zoodat de 4 kett. achter de kantsteken op de verkeerde zijde van het werk liggen. Op dezelfde wijze

als de eerste werkt men nu het overige aantal kett.lussen

in de rondte, elk door 4 steken tusschenruimte geschei-

den, en voert dan volgens de afbeelding de drie rijen kruissteken van boven op den handschoen uit. Voor de

manchette zet men op tusschensoort houten breinaalden ―

waarvan de dikte rijkelijk een draad van 1 d. moet om-

spannen ― een tamelijk los opzetsel van 60 steken, en begint dan het patroon, dat insgelijks heen en weder ge-breid wordt. Wij willen echter doen opmerken, dat de uitvoering van het breipatroon wel een weinig ingewikkeld

is en dus ― vooral in het begin ― de grootste opmerk-

zaamheid en nauwkeurige inachtneming van de beschrij-

ving vereischt.

1ste toet. (Verkeerde zijde van het werk). * Omsl., doch

hierbij wordt de draad van achteren naar voren om de naald geslagen, 1 aver. Van * af herhalen; voor den

laatsten steek wordt echter niet meer omgeslagen.

2de toer. Omsl., ― doch op de gewone wijze ― 1 steek

afh., de volgende omgeslagen draad achter den twee-den steek breien, en den afgehaalden steek er overhalen, * men slaat weder om, haalt den tweeden steek af, laat

den daarachter liggende omgeslagen draad, dien men met den eersten steek overgehaald heeft van de linker naald, ―

doch zonder hem daarbij over den laatsten afgehaalden steek te halen ― breit nu den volgenden omgeslagen draad van den vorigen toer achter den derden steek af, en laat

den tweeden afgehaalden steek daarover. Van * af her-

haalt men tot aan

het einde van den

toer, waarbij men bij

den laatsten steek

weder niet omslaat.

3de toer. *Verkeerde

zijde van het werk.) Omsl. (als bij den 1sten toer),

den 1sten steek met den volgenden omgeslagen draad,

die achter de 2 steken ligt, averechts te zamen

breien, echter moet deze draad niet over den 2den

steek worden gehaald, maar voor dezen blijven liggen, * omsl., 1 steek (den 2den) afh., doch

zoo, alsof men hem aver. wilde breien, den

reeds afgebreiden omslagdraad van de linker naald af laten, den afgeh. steek met den volgenden, achter den 3den steek liggenden draad aver. te zamen breien, zonder den omslagdraad van de naald af te laten. Van * af herhalen, den laat-

sten steek aver.

Daarna volgt de 1ste rij gaatjes om het taffen

lint door te steken. Men rijgt eerst alle om-

slagdraden van den laatsten toer op een af-

zonderlijken draad of een dun koord (dit ge-

schiedt op de verkeerde zijde van het werk) en breit nu in den 4den toer alle (werkelijke) steken recht af, de daartusschen liggende om-

geslagen draden gedurig op het koord nemende.

5de toer. Omsl., aver., mind.

6de toer. Men breit nu de op het koord

geregen steken mede in, daar men gedurig

1 steek van de naald met 1 st. van het koord

te zamen recht breit, na vooraf gedurig zoo

als bij den 1sten en 3den toer vermeld is te

hebben omgeslagen. ― Eerst volgt nog tweemaal van den 1sten tot den 6den toer, dan nog vijfmaal

de herhaling van den 2den en 3den toer. De tot dusverre voltooide manchette wordt aan de dwars-

zijde aan elkander genaaid, volgens de afbeelding de gaatjes met blauw taffen lint doorregen, dat

men in elk gaatje tot een dof schikt, aan den bovenrand inhaalt en aan den handschoen bevestigt. Eindelijk bedekt men het aanzetten insgelijks door een dofje van blauw taffen lint gevormd, plaatst

er volgens de afbeelding den kleinen strik op en haalt door de lussen aan den bovenrand van den

handschoen het elastieke en taffen lint.

Kleedje voor jonge meisjes.

Afb. No. 56. Knippatr., v. h. kleedje voor meisjes van 14―16 jaar, keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 23―39.

Eene taille met schoot kleedt vooral jeugdige slanke figuurtjes zeer goed, en is daarom als zeer

gracieus ten hoogste aantebevelen. Het kleedje dat de jonge dame op de afb. No. 56 voorgesteld,

draagt, bestaat uit zilvergrijs popeline en heeft een nauwtoeloopenden rok, eene hooge gladde taille

met eene ceintuur en een schoot. De rand van onderen aan den rok en ook de schoot en de mouwen zijn met schelpen uitgesneden en met blauw zijden lint geboord. Het hierbij behoorende knippatroon

geeft de helft van de taille. Men kan deze van de een of andere wollenstof, dezelfde kleur van den

rok, of van eene afstekende, van een half zijden half katoen stofje, van fluweel, tricot of iets der-

gelijks vervaardigen en het alzoo als een afzonderlijk jaquetje draden. Bij het namaken van dit model

moet men al de gedeelten zoowel uit bovenstof als uit voering knippen en op de inslagen van de

naden rekenen. Naar elk der fig. 33, 34, 36 en 37 knipt men twee gedeelten, fig. 33 de voorstuk-

ken een weinig breeder voor een omslag of zoom 2 d. breed, vervolgens naar elk der figuren 35

en 36 een gedeelte aaneen, langs de dunne lijn op het knippatroon die het midden aangeeft, verder

voor elke mouw naar fig. 39 twee stukken, waarvan het onderste gedeelte den vereischten vorm

verkrijgt door het langs de afwijkende lijnen uit te snijden. Als men de gedeelten van de boven-

stof glad op de voering heeft geregen, zoomt men den voorkant van de beide voorstukken

naar binnen om, naait er de beide borstplooien in van kruis aan kruis tot punt, en van

ster aan ster tot het dubbele punt, maakt dan in het rechter voorstuk de voorge-

teekende knoopsgaten en voorziet het linker met de noodige knoo-pen. Nu worden elk der zijstukken van A tot B, verder van B tot C op den rug gestikt en daar-

na de rug, de zijpan-

den en voorstukken vol-gens de gelijkluidende letters met een achter-steeknaad verbonden. Tegen de naden van de taille rijgt men dunne korte baleintjes, het uitsnijdsel van den hals wordt geboord. Men naait de mouw van O

tot P en van Q tot R aaneen, legt er van on-

deren aan den binnenkant een reep van de stof 6 d. breed tegen en boort den rand met ve-

terband. De tot dusverre voltooide mouw wordt nu in het armsgat, dat men eerst met een ingeregen koordje voorziet, gezet, waarbij R op R van het voorstuk moet vallen. Als ook de gedeelten van den schoot nauwkeurig volgens de overeenstemmende teekens aan elkaar zijn

genaaid en met veterband geboord, dan zet men den schoot eveneens met een achtersteeknaad

en volgens de gelijkluidende letters aan de taille, waarbij

men er een ingeregen koordje tusschen voegt en den schoot

een weinig inhaalt.

210 DE GRACIEUSE. [14 November 1865. 3e Jaargang.]

No. 53. Mantel met pelerine voor meisjes van 4―6 jaar.

Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. V, 24―28.

No. 55. Wollen handschoen met manchette. Drievierde

der oorspronkelijke grootte. Brei- en haakwerk.

No. 52. Gebreide kant.

No. 54. Paletot voor meisjes van 3―5 jaar.

Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VI, 29―32.