Innovatie wordt in de Dikke van Dale aangeduid als “invoering van nieuwigheid”. Bij innovaties
denken mensen al snel aan technologische vernieuwingen, zoals drones, Google Glass of 3D
printing. Innovaties kunnen echter ook niet-technologisch van aard zijn, zoals bij vernieuwingen in
de organisatie. Opvallend is dat het begrip innovatie in veel definities vaak in verband wordt
gebracht met de commerciële toepassing ervan. Maar hoe verhouden innovaties zich tot de
overheid? Er is bij de overheid immers geen sprake van een commerciële markt en de overheid is
immers niet gericht op het maken van winst. Daarnaast vraagt innovatie om te experimenteren en
dit past niet binnen de cultuur van de overheid die wordt gekenmerkt door hiërarchie en
bureaucratie. De veelvuldigheid van regels en procedures brengen veranderingen vaak moeizaam
van de grond. Daar komt bij dat de overheid een publieke taak heeft en grotendeels wordt betaald
uit het belastinggeld van de burger. Hierdoor is het lastig voor de overheid om te innoveren. Aan de
andere kant vraagt onze sterk veranderende samenleving steeds meer om een nieuwe overheid.
Burgers worden mondiger en er wordt meer van de overheid verwacht. Een overheid die inspeelt op
veranderingen in de maatschappij en meegaat met technologische ontwikkelingen. Innovaties zijn
in die zin steeds meer nut en noodzaak om de kwaliteit van de dienstverlening te continueren en te
garanderen.
Samenvattend kennen innovaties binnen de overheid nogal een tweestrijd; een worsteling die de
dienstverlening van de overheid onder druk zet. In dit hoofdstuk schrijven deelnemers over
vernieuwingen binnen de overheid, zowel technologisch als niet-technologisch van aard. Ze
schrijven over de dienstverlening van de overheid, hoe de overheid om moet gaan met innovaties
en wat de burger van haar verwacht. Ook wordt er een beeld geschetst van de overheid in de
toekomst. Maar is er dan nog wel sprake van een overheid?